1965040210

2 APRIL 1965. - [Wet betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.] <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-01-1984 en tekstbijwerking tot 11-04-2024)

Publicatie: 6 mei 1965

Nummer: 1965040210

bladzijde: 5161

Dossiernummer: 1965-04-02/01

Inwerkingtreding : 16 mei 1965

39 gearchiveerde versies

126 uitvoeringbesluiten

Inhoudstafel

EERSTE HOOFDSTUK. Algemene bepalingen.
Art. 1-5
Art. 5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 5 Vlaams Gewest
Art. 5 Duitstalige gemeenschap
Art. 5bis, 6-8
HOOFDSTUK II. Terugvordering en terugbetaling van onderstandskosten.
Art. 9, 9bis, 9ter, 10-11, 11bis, 12-13, 13bis, 14-18
HOOFDSTUK III. Straffen.
Art. 19-20
Art. 20bis Vlaams Gewest
Art. 21-22
HOOFDSTUK IV. Overgangsbepalingen.
Art. 23-24

Tekst

EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen.

  Artikel 1. <W 9-7-1971, art. 2> Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
  1° "(steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)": (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente op wier grondgebied zich een persoon bevindt die bijstand behoeft, wiens staat van behoeftigheid door (dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) erkend werd en aan wie (hetcentrum) steun verleent waarvan de aard en, zo nodig, het bedrag door (het centrum) beoordeeld en bepaald worden; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  2° "(openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie": (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de betrokkene voor zijn hoofdverblijf ingeschreven is in het bevolkingsregister op het ogenblik waarop hij, al dan niet als behoeftige, behandeld wordt, met of zonder hospitalisatie, in een verplegingsinstelling. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie van een wettig, gewettigd of erkend natuurlijk kind is die van zijn moeder, zelfs na haar overlijden, tot wanneer het een ander onderstandsdomicilie verworven heeft; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  3° "verplegingsinstelling": elke instelling of afdeling van een instelling waarin, met of zonder hospitalisatie, een diagnose wordt gesteld of een pathologische toestand wordt behandeld.
  Voor de toepassing van deze wet worden niet als verplegingsinstellingen beschouwd ((...) de initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiėnten), de medisch-pedagogische instellingen, de instellingen voor doofstommen, blinden of gebrekkigen die lijden aan een zware ongeneeslijke aandoening, de kinderverblijven en de rustoorden voor bejaarden (evenals de serviceflatgebouwen en de woningcomplexen met dienstverlening, voor zover deze voorzieningen als dusdanig door de bevoegde overheid erkend zijn). <W 1997-05-20/45, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <W 2006-06-02/45, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2006>

  Art. 2.<W 9-7-1971, art. 3> § 1. In afwijking van artikel 1, 1°, is (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de betrokkene op het ogenblik van zijn opneming in een nagenoemde instelling of bij een nagenoemd privaat persoon voor zijn hoofdverblijf in het bevolkings- of het vreemdelingenregister (of in het wachtregister) was ingeschreven, bevoegd om de noodzakelijke steun te verlenen, indien de bijstand vereist is: <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> <W 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° bij de opneming of gedurende het verblijf van een persoon:
  hetzij in een (psychiatrisch ziekenhuis); <W 1997-05-20/45, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  hetzij in een erkende instelling voor gehandicapten;
  hetzij, zo het gaat om een minderjarige, in een instelling voor kinderen of bij een privaat persoon die hem onder bezwarende titel huisvest;
  hetzij in een erkend rustoord voor bejaarden (hetzij in een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening, voor zover deze voorzieningen als dusdanig door de bevoegde overheid erkend zijn); <W 1997-05-20/45, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  hetzij in een instelling van gelijk welke aard, waar die persoon verplicht verblijft in uitvoering van een rechterlijke of administratieve beslissing;
  (hetzij in andere instellingen die de Koning bepaalt;) <KBN244 1983-12-31/57, art. 19, 002>
  (hetzij in een instelling of een inrichting die door de bevoegde overheid erkend is om personen in noodsituaties op te vangen en hen tijdelijk te huisvesten en te begeleiden;
  hetzij in een erkend rust- en verzorgingstehuis.) <KB 1984-08-10/30, art. 1, 003>
  (hetzij in een verplegingsinstelling ingevolge een ongeval of een ziekte, die onmiddellijk geneeskundige verzorging heeft gevergd, tenzij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente op wier grondgebied zich de betrokkene bevond buiten de openbare weg of een openbare plaats op het ogenblik van zijn vervoer naar deze instelling, een overeenkomst voor hospitalisatie met de betrokken instelling heeft gesloten). <KB 1985-06-20, art. 1, 004> (NOTA : Het KB 1985-06-20 wordt vernietigd door het arrest van de Raad van State van 27 mei 1987)
  2° met het oog op de overbrenging van een persoon van een verplegingsinstelling naar een andere instelling of persoon als bedoeld onder 1° hierboven.
  § 2. In afwijking van hetzelfde artikel 1, 1°, is (het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het pasgeboren kind (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de moeder, als hoofdverblijfplaats, haar inschrijving heeft in het bevolkings- of vreemdelingenregister (of in het wachtregister) op het ogenblik van de geboorte. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> <W 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  Bij ontstentenis van zodanige inschrijving wordt de steun verleend door (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de plaats van geboorte. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  De bij deze paragraaf bedoelde steun is die welke noodzakelijk is tijdens de zich zonder onderbreking opvolgende verblijven van het kind in de kraaminrichting, in de verplegingsinstellingen en in de instellingen of bij de personen als bedoeld in § 1.
  § 3. (Eén zelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) blijft bevoegd om steun te verlenen, wanneer een persoon achtereenvolgens en zonder onderbreking wordt opgenomen door verscheidene instellingen of personen als bedoeld in § 1 van dit artikel, of wanneer hij, tijdens zijn verblijf in die instellingen of bij die personen, een behandeling in een verplegingsinstelling moet ondergaan. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (§ 4. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de betrokkene voor zijn hoofdverblijf in het bevolkings- of vreemdelingenregister (of in het wachtregister) was ingeschreven op het ogenblik van zijn opname in een instelling, van welke aard ook, waar deze persoon verplicht verblijf in uitvoering van een gerechtelijke of administratieve beslissing en, bij gebrek aan een inschrijving als hoofdverblijfplaats, het centrum van de gemeente waar betrokkene zich bevindt, is bevoegd om de noodzakelijke hulp te verlenen, indien maatschappelijke dienstverlening vereist is bij het verlaten van deze instelling.) <W 1993-01-12/34, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> <W 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  (§ 5. [In afwijking van artikel 1, 1°, is bevoegd om maatschappelijke dienstverlening aan een kandidaat-vluchteling of aan een persoon die van de tijdelijke bescherming geniet in het kader van de massale toestroom van ontheemden toe te kennen, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn :
  a) van de gemeente waar hij in het wachtregister is ingeschreven, [1 voor zover deze inschrijving niet het adres van de Dienst Vreemdelingenzaken of het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen betreft]1
  of
  b) van de gemeente waar hij in de bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister is ingeschreven.
  Wanneer verschillende gemeenten vermeld zijn in de inschrijving van een kandidaat-vluchteling of van een persoon die van de tijdelijke bescherming geniet in het kader van de massale toestroom van ontheemden is het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente aangeduid als verplichte plaats van inschrijving, bevoegd om hem maatschappelijke dienstverlening toe te kennen.]) <W 1994-05-24/39, art. 12, 2°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995> <W 1999-05-07/39, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999> <W 2004-07-09/30, art. 103, Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  [Niettegenstaande het behoud van de aanduiding van een verplichte plaats van inschrijving houdt deze territoriale bevoegdheid op wanneer :
  - ofwel de asielprocedure beėindigd is door het verstrijken van de beroepstermijn tegen een beslissing van het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen of van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen of ingevolge het arrest tot verwerping van het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State tegen een beslissing van het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen of van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen;
  - ofwel de tijdelijke bescherming van de ontheemden is beėindigd.] <W 2004-07-09/30, art. 103, Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  (Indien een medische hulpverlening om dringende redenen nodig is ten aanzien van de in de overige leden bedoelde vreemdeling, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente op het grondgebied waarvan de betrokkene zich bevindt, optreden in de plaats en op kosten van het bevoegd centrum. Het moet daarvan binnen de vijf dagen kennis geven aan het centrum in de plaats waarvan het is opgetreden.) <L 2002-08-02/45, art. 188, 020; Inwerkingtreding : 29-08-2002>
  (§ 6. In afwijking van artikel 1, 1°, is het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de persoon die een studie volgt in de zin van artikel 11, § 2, a, van de wet van 26 mei 2002 tot instelling van het recht op maatschappelijke integratie, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de student, op het ogenblik van de aanvraag, zijn inschrijving als hoofdverblijfplaats heeft in het bevolkings- of vreemdelingenregister.
  Dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn blijft bevoegd voor de hele ononderbroken duur van de studie.) <W 2002-05-26/47, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  (§ 7. In afwijking van artikel 1, 1°, is bevoegd om maatschappelijke dienstverlening aan een dakloze persoon die niet verblijft in een instelling als bedoeld in § 1 toe te kennen, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de betrokkene zijn feitelijke verblijfplaats heeft.
  Het O.C.M.W. dient iedere toekenning van maatschappelijke dienstverlening aan een dakloze persoon onmiddellijk aan de Bestuursdirectie van het Maatschappelijk Welzijn te melden.) <W 2002-12-24/31, art. 379, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  (§ 8. In afwijking van artikel 1, 1°, is het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de woonst zich bevindt waarvoor de betrokkene de huurwaarborg vraagt, bevoegd om deze hulp te verlenen bij het verlaten van een opvangstructuur in de zin van artikel 2, 10°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieėn van vreemdelingen.) <W 2008-12-22/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
  [2 § 9. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beslissing betreffende medische en farmaceutische hulp neemt overeenkomstig artikel 9ter, is het bevoegd om de nodige steun te verlenen tijdens de geldigheidsperiode van deze beslissing.
   Wanneer de hospitalisatie van de betrokkene de geldigheidsperiode van deze beslissing overschrijdt, blijft dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bevoegd voor de gehele ononderbroken duur van zijn hospitalisatie.]2
  ----------
  (1)<W 2010-12-29/01, art. 164, 029; Inwerkingtreding : 10-01-2011>
  (2)<W 2018-03-29/60, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 11-04-2020>

  Art. 3. <W 9-7-1971, art. 4> Wanneer steun wordt gevraagd in de gevallen bedoeld bij artikel 2, §§ 1 en 2, stuurt (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de betrokkene zich bevindt, hiervan binnen vijf dagen bericht aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) die overeenkomstig voornoemd artikel tot steunverlening bevoegd is. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (Het) mag in de plaats en op kosten van (het bevoegd (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) optreden, hetzij wanneer (het) vanwege (dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) geen gemotiveerde beslissing heeft ontvangen binnen tien dagen te rekenen van de verzending van de kennisgeving, hetzij wanneer steunverlening dringend noodzakelijk is. Zij moet daarvan binnen de vijf dagen kennis geven aan het (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) in wier plaats (het) opgetreden is. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

  Art. 4. <W 9-7-1971, art. 5> Onverminderd de bepalingen betreffende het Speciaal Onderstandsfonds en het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, komen de kosten voor de behandeling, met of zonder hospitalisatie, van een behoeftige in een verplegingsinstelling ten laste van:
  1° (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  2° de Staat, wanneer het een behoeftige betreft die geen onderstandsdomicilie heeft verworven.

  Art. 5.<W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [2 2ter. [3 Tussen 4 maart 2022 en [4 30 september 2023]4 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening.]3]2
  [4 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geļndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]4
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiėle maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiėle tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 4bis. Een toelage is verschuldigd aan het centrum en is gelijk aan het bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, wanneer dit centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een in § 4 bedoelde persoon.
  De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook indien de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of indien hij zich in een andere gemeente vestigt.
  De koning bepaalt de hoogte van de toelage bij een deeltijdse tewerkstelling, alsmede de toekenningsvoorwaarden voor deze toelage.
  Hij kan eveneens het bedrag van de toelage verhogen en de voorwaarden ervan bepalen voor specifieke initiatieven gericht opsociale inschakeling.
  § 4ter. Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer het voor een persoon bedoeld in § 4 een overeenkomst inzake tewerkstelling sluit met een privé-onderneming met toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  Deze toelage moet volledig besteed worden aan de omkadering of opleiding in de onderneming of in het centrum van de persoon bedoeld in § 4.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage, evenals de voorwaarden, de duur en de modaliteiten waaronder deze toelage wordt toegekend.
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieėn van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
  ----------
  (1)<W 2010-04-28/01, art. 31, 028; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
  (2)<W 2016-11-21/15, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (3)<W 2022-05-18/18, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 04-03-2022>
  (4)<W 2023-07-04/01, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 21-07-2023>

  Art. 5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
   <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [2 2ter. [5 Tussen 4 maart 2022 en [6 30 september 2023]6 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening.]5]2
  [6 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geļndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]6
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiėle maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiėle tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 4bis. [4 Een subsidie is verschuldigd aan het centrum en is gelijk aan het bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, wanneer dit centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een in § 4 bedoelde persoon.
   De subsidie blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, zelfs als de financiėle of gezinssituatie van de werknemer in kwestie in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of indien hij zich in een andere gemeente vestigt.
   De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt het bedrag van de subsidie en de toekenningsvoorwaarden ervoor bij deeltijdse tewerkstelling.
   Ze kan de subsidie verhogen voor bepaalde gebruikers, met name voor sociale-inschakelingsondernemingen, alsook voor bepaalde categorieėn rechthebbenden bepaald door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.]4
  § 4ter. [4 Een subsidie is verschuldigd aan het centrum wanneer het voorziet in specifieke opleidingskosten in het kader van de betrekking bedoeld in artikel 60, § 7, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
   De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt het bedrag van de subsidie en de toekenningsmodaliteiten ervoor.]4
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieėn van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
  
----------
  (1)<W 2010-04-28/01, art. 31, 028; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
  (2)<W 2016-11-21/15, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (3)<ORD 2017-06-23/24, art. 7, 035; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
  (4)<ORD 2019-03-28/04, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<W 2022-05-18/18, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 04-03-2022>
  (6)<W 2023-07-04/01, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 21-07-2023>

  Art. 5_VLAAMS_GEWEST.
   <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [2 2ter. [4 Tussen 4 maart 2022 en [5 30 september 2023]5 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening.]4]2
  [5 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geļndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]5
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiėle maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiėle tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  [3 § 4bis. Aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt een toelage verleend die gelijk is aan het bedrag van het leefloon, vermeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, als het voormelde centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een persoon als vermeld in paragraaf 4, die voltijds wordt tewerkgesteld.
   De toelage bedraagt maximaal het brutoloon van de tewerkgestelde persoon, zonder dat de toelage het gewaarborgde gemiddelde minimummaandinkomen kan overschrijden.
   De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook als de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of als hij zich in een andere gemeente vestigt.
   De Vlaamse Regering kan de hoogte van de toelage bepalen bij een deeltijdse tewerkstelling, alsook de voorwaarden waaronder de toelage wordt toegekend, en kan het bedrag van de toelage verhogen en de voorwaarden ervan bepalen voor specifieke initiatieven die gericht zijn op sociale inschakeling.]3
  § 4ter. Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer het voor een persoon bedoeld in § 4 een overeenkomst inzake tewerkstelling sluit met een privé-onderneming met toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  Deze toelage moet volledig besteed worden aan de omkadering of opleiding in de onderneming of in het centrum van de persoon bedoeld in § 4.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage, evenals de voorwaarden, de duur en de modaliteiten waaronder deze toelage wordt toegekend.
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieėn van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
  
----------
  (1)<W 2010-04-28/01, art. 31, 028; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
  (2)<W 2016-11-21/15, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (3)<DVR 2016-12-09/06, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (4)<W 2022-05-18/18, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 04-03-2022>
  (5)<W 2023-07-04/01, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 21-07-2023>

  Art. 5_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
   <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [3 § 2ter. [4 Tussen 4 maart 2022 en [5 30 september 2023]5 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiėle maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening.]4]3
  [5 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiėle maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiėle maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geļndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]5
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiėle maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiėle tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 4bis. Een toelage is verschuldigd aan het centrum en is gelijk aan het bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, wanneer dit centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een in § 4 bedoelde persoon.
  De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook indien de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of indien hij zich in een andere gemeente vestigt.
  [2 De Regering]2 bepaalt de hoogte van de toelage bij een deeltijdse tewerkstelling, alsmede de toekenningsvoorwaarden voor deze toelage.
  [2 Zij]2 kan eveneens het bedrag van de toelage verhogen en de voorwaarden ervan bepalen voor specifieke initiatieven gericht opsociale inschakeling.
  § 4ter. Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer het voor een persoon bedoeld in § 4 een overeenkomst inzake tewerkstelling sluit met een privé-onderneming met toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  Deze toelage moet volledig besteed worden aan de omkadering of opleiding in de onderneming of in het centrum van de persoon bedoeld in § 4.
  [2 De Regering bepaalt]2 de hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage, evenals de voorwaarden, de duur en de modaliteiten waaronder deze toelage wordt toegekend.
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieėn van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
  
----------
  (1)<W 2010-04-28/01, art. 31, 028; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
  (2)<DDG 2016-04-25/10, art. 16, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (3)<W 2016-11-21/15, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (4)<W 2022-05-18/18, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 04-03-2022>
  (5)<W 2023-07-04/01, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 21-07-2023>

  Art. 5bis. (Impliciet opgeheven) <W 1994-05-24/39, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>

  Art. 6. <W 9-7-1971, art. 7> Is zonder uitwerking voor het verwerven van een nieuw onderstandsdomicilie het verblijf, al dan niet als behoeftige hetzij in een verplegingsinstelling, hetzij in een instelling of bij een privaat persoon bedoeld bij artikel 2, § 1, van deze wet.

  Art. 7. Wanneer (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) niet over voldoende inkomsten beschikt voor het volbrengen van haar opdracht, verleent de gemeente haar de nodige toelagen onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende het dekken van de tekorten van (de openbare centra voor maatschappelijk welzijn). De gemeente trekt die toelagen ieder jaar uit op haar begroting. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

  Art. 8. Onverminderd de toepassing van bijzondere internationale overeenkomsten, kunnen behoeftige vreemdelingen gerepatrieerd worden door toedoen van de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort.
  De kosten van repatriėring komen ten laste van de begroting van het ministerie waarvan de openbare onderstand afhangt.
  Deze begroting kan eveneens de onderstandskosten ten laste nemen van de Belgen die in het buitenland ondersteund worden en waarvan de repatriėring gevraagd wordt door de buitenlandse overheid.

  HOOFDSTUK II. _ Terugvordering en terugbetaling van onderstandskosten.

  Art. 9.<W 9-7-1971, art. 8> § 1. (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) die, overeenkomstig artikel 4 of 5, gerechtigd is kosten van bijstand terug te vorderen, moet van de steunverlening kennis geven binnen vijfenveertig dagen, naargelang van het geval: <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  1° hetzij aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de ondersteunde zijn onderstandsdomicilie heeft of geacht wordt te hebben; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  2° hetzij aan de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort.
  (De kennisgeving aan de minister gebeurt via elektronische weg overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels.) <W 2006-12-27/32, art. 83, 025; Inwerkingtreding : 01-04-2007, behalve voor de regularisatie van gegevens die werden overgemaakt in het kader van de terugbetaling door de Staat en die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan 1 januari 2005>
  [1 De kennisgeving aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gebeurt per brief of elektronisch via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox.]1
  § 2. De in § 1 bepaalde termijn gaat in de dag waarop (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) de kennisgeving moet doen, van het onderstandsdomicilie kennis heeft. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  § 3. (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) in gebreke gebleven is kennis te geven overeenkomstig de voorschriften van dit artikel, verliest het recht op terugvordering van de uitgaven die betrekking hebben op de periode welke de vijfenveertigste dag vóór het verzenden van de kennisgeving voorafgaat. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  ----------
  (1)<W 2024-02-29/13, art. 12, 040; Inwerkingtreding : 21-04-2024>

  Art. 9bis. [1 Wanneer de kosten overeenkomstig artikel 4 of 5 ten laste zijn van de Staat, stelt een sociaal onderzoek het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening vast.
   De Koning kan de elementen van het sociaal onderzoek vaststellen die onderworpen zullen worden aan de door de minister georganiseerde controle.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/01, art. 31, 030; Inwerkingtreding : 10-01-2013>

  Art. 9ter.[1 § 1. [2 De artikelen 9 en 10]2 zijn niet van toepassing wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beslissing neemt betreffende de medische en farmaceutische hulp, met of zonder hospitalisatie, in een verplegingsinstelling, toegekend aan behoeftige personen die niet over een ziektekostenverzekering beschikken die de risico's in Belgiė dekt en die niet verzekerd kunnen worden op basis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering ervan.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het toepassingsgebied van dit artikel verruimen tot :
   - behoeftige personen die over een ziektekostenverzekering beschikken die de risico's in Belgiė dekt of die verzekerd zijn op basis van de bovenvermelde wet;
   - de medische en farmaceutische hulp verstrekt door zorgverleners buiten een in artikel 2, n), van de bovenvermelde wet bedoelde zorginrichting.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde beslissing kan geen betrekking hebben op de verleende hulpverlening die een aanvang nam in een periode van meer dan [3 zestig dagen]3 voorafgaand aan die beslissing.
   § 3. Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een in paragraaf 1 bedoelde beslissing neemt, brengt het deze beslissing in de daartoe vastgestelde gegevensbank in volgens de door de minister bepaalde nadere regels en dit uiterlijk wanneer de beslissing van het centrum wordt medegedeeld aan de betrokkene.
   § 4. Werd de beslissing niet ingebracht overeenkomstig paragraaf 3, dan neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deze kosten ten laste, binnen de grenzen van artikel 11, § 1, vanaf de negende dag te rekenen vanaf de datum van de beslissing tot het moment waarop het deze beslissing inbrengt in de gegevensbank.
   § 5. [4 In het in paragraaf 1 bedoelde geval wordt de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ermee belast om, in naam en voor rekening van de Staat:
   a) informatie over het tarief van de terugbetaling van de verstrekte hulp mee te delen aan de categorieėn van zorgverleners voor dewelke de Koning het toepassingsgebied van paragraaf 1 heeft uitgebreid, op voorwaarde dat deze informatie kan worden meegedeeld;
   b) de door de Koning bepaalde controles te verrichten met betrekking tot de in paragraaf 1 bedoelde hulp;
   c) de terugbetaling van de kosten van de in paragraaf 1 bedoelde hulp uit te voeren;
   d) de door de Koning bepaalde maatregelen te nemen in geval van administratieve gebreken in hoofde van de zorgverleners en in geval van onverschuldigde betalingen aan de zorgverleners. Deze maatregelen houden in dat de kosten van de in paragraaf 1 bedoelde hulp niet worden betaald of dat de onverschuldigde betalingen worden teruggevorderd.
   In het kader van deze controles, wordt de functie van controlearts gecreėerd bij de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
   De Koning bepaalt de regels en nadere regels met betrekking tot voormelde opdrachten van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en het administratief, functioneel en geldelijk statuut van de controlearts.]4]1
  [5 § 6. Een voorschot zal worden betaald aan de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
   Elke maand betaalt de Staat de Hulpkas voor ziekte-en invaliditeitsverzekering de gestorte bedragen terug op basis van een elektronisch maandoverzicht.
   Op voorstel van het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaalt de Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding,Sociale Economie en Grootstedenbeleid de instructies betreffende de facturatie op elektronische drager van toepassing op de facturatie van de in paragraaf 1 bedoelde hulp.]5
  [6 § 7. De minister kan aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een financiėle sanctie opleggen:
   - indien de persoon aan wie de in paragraaf 1 bedoelde hulp werd verstrekt, kon aangesloten worden bij een verzekeringsinstelling;
   - indien het sociaal onderzoek niet werd verricht overeenkomstig artikel 9bis.
   De financiėle sanctie kan niet hoger zijn dan het bedrag van de kosten die ingevolge de in paragraaf 1 bedoelde beslissing werden terugbetaald door de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering in naam en voor rekening van de Staat.
   De beslissing tot het opleggen van de financiėle sanctie wordt bij aangetekende zending aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ter kennis gebracht. Daarbij wordt een uitnodiging tot betaling van de financiėle sanctie binnen een termijn van zestig dagen gevoegd.]6
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-27/01, art. 32, 030; Inwerkingtreding : 01-10-2013, zie KB 2013-11-19/02, art. 1>
  (2)<W 2018-03-29/60, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 11-04-2020>
  (3)<W 2018-03-29/60, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 11-04-2020>
  (4)<W 2018-03-29/60, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 11-04-2020>
  (5)<W 2018-03-29/60, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 11-04-2020>
  (6)<W 2018-03-29/60, art. 7, 037; Inwerkingtreding : 11-04-2020>

  Art. 10.<W 9-7-1971, art. 9> [1 § 1.]1 (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) of de Minister zijn ertoe gehouden binnen een termijn van veertig dagen te rekenen vanaf de verzending van de kennisgeving, aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) hen verwittigd heeft hun met redenen omklede beslissing kenbaar te maken wat de tenlasteneming van de steun aangaat. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn worden zij geacht deze last te aanvaarden.
  [1 § 2. Bij gebrek aan een sociaal onderzoek zoals bepaald in artikel 9bis, vordert de minister, van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de door de Staat ten laste genomen kosten terug.]1
  ----------
  (1)<W 2012-12-27/01, art. 33, 030; Inwerkingtreding : 10-01-2013>

  Art. 11.<W 9-7-1971, art. 10> § 1. De bij artikel 4 bedoelde kosten zijn slechts terugbetaalbaar tot het beloop van:
  1° de gemiddelde prijs van de verpleegdag in gemeenschappelijke kamer die bepaald is in funktie van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen;
  2° (de prijs die wordt terugbetaald door de verzekering tegen ziekte en invaliditeit van de andere gezondheidsprestaties.
  Wanneer het evenwel gaat om behandelingskosten veroorzaakt door een hospitalisatie of wanneer het gaat om behandelingskosten gemaakt voor personen die beschikken over bestaansmiddelen die lager zijn dan het bedrag van het leefloon, zijn deze kosten terugbetaalbaar tot het beloop van de prijs die als basis dient voor de terugbetaling door de verzekering tegen ziekte en invaliditeit;) <W 2005-12-27/30, art. 26, 023; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  3° de prijs die vastgesteld is door de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort, voor het vervoer van de patiėnt naar de verplegingsinstelling of zijn overbrenging naar een andere verplegingsinstelling.
  [1 ...]1
  § 2. De kosten die krachtens artikel 5 ten laste vallen van de Staat zijn slechts terugbetaalbaar binnen de grenzen vastgesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort [2 ...]2.
  (§ 2bis. De kosten die krachtens (artikel 5, § 4) ten laste vallen van de Staat zijn slechts terugbetaalbaar tot bestaansminimum, vastgesteld in artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.) <W 1991-07-20/31, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1992> <W 1994-05-24/39, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  § 3. De door artikel 3, lid 2, bedoelde kosten worden terugbetaald ten belope van de werkelijke uitgaven gedaan door (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) in de plaats van (het bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) is opgetreden. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  ----------
  (1)<W 2012-12-27/01, art. 34, 030; Inwerkingtreding : 10-01-2013>
  (2)<W 2012-12-27/01, art. 35, 030; Inwerkingtreding : 10-01-2013>

  Art. 11bis. <Ingevoegd bij W 1994-05-24/39, art. 16; Inwerkingtreding : 01-02-1995> De kosten van maatschappelijke dienstverlening waartoe een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn veroordeeld wordt ten gunste van een kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen) krachtens een rechterlijke beslissing, voor de periode die de beslissing voorafgaat, worden niet terugbetaald door de Staat behalve in de categorieėn van gevallen bepaald door de Minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort, mits voorafgaand advies van de Hoge Raad voor maatschappelijk welzijn bevoegd op federaal niveau. <W 1999-05-07/39, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>

  Art. 12.<W 9-7-1971, art. 11> [1 Met uitzondering van de in artikel 9ter voorziene kosten, zijn de terugvorderbare kosten]1 betaalbaar tegen overlegging van een staat van verschotten die, naargelang van het geval, wordt gestuurd aan de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort, aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie of aan (het) bij artikel 2 (bedoeld bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn). <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Op straffe van verval moet die staat bij aangetekende zending [2 of elektronisch via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox,]2 of tegen ontvangstbewijs verzonden worden binnen twaalf maanden, te rekenen van het einde van het kwartaal tijdens hetwelk de verschotten werden gedaan.
  (In afwijking van het voorgaande lid gebeurt de verzending van de staat van verschotten aan de minister op elektronische wijze overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels.) <W 2006-12-27/32, art. 83, 025; Inwerkingtreding : 01-04-2007, behalve voor de regularisatie van gegevens die werden overgemaakt in het kader van de terugbetaling door de Staat en die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan 1 januari 2005>
  (Voorschotten in mindering op de kosten van de geneeskundige hulp en van de materiele hulp die aan vreemdelingen worden verleend en die krachtens artikel 4, 2°, (of van artikel 5, § 1, 2° en § 4, tweede lid), ten laste komen van de Staat, kunnen worden toegestaan binnen de voorwaarden en volgens de modaliteiten door de Koning bepaald.) <W 1986-12-15/31, art. 1, 005> <W 2000-08-12/62, art. 206, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
  ----------
  (1)<W 2012-12-27/01, art. 36, 030; Inwerkingtreding : 01-10-2013, zie KB 2013-11-19/02, art. 1>
  (2)<W 2024-02-29/13, art. 13, 040; Inwerkingtreding : 21-04-2024>

  Art. 13. <W 9-7-1971, art. 12> Bij gebreke van betaling binnen drie maanden na het overleggen van de staat van verschotten, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van overlegging, op de bedragen die terugbetaald moeten worden.

  Art. 13bis. <W 1987-03-17/31, enig artikel, 006; Inwerkingtreding : 17-04-1987> In afwijking van de bepalingen van artikel 18 van de wet van 15 mei 1846 op de rijkscomptabiliteit zijn de op grond van deze wet aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn door de Staat verschuldigde sommen ingevolge hulp die werd verleend en waarvoor in de loop van de jaren 1984, 1985 en 1986 kostenstaten werden ingediend betaalbaar ten belope van 80 % op eenvoudige overlegging van de gelijkluidend verklaarde uitgavestaten. Het eventuele saldo zal uitbetaald worden na verificatie door steekproef.

  Art. 14. De onderstandskosten welke ten onrechte door de Staat of door een (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) terugbetaald worden, kunnen van (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) ze verschuldigd was, teruggevorderd worden binnen de termijn van zes maand, te rekenen van de dag waarop vastgesteld werd dat de betaling niet verschuldigd was. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

  Art. 15. De moeilijkheden en geschillen betreffende de vaststelling van de verblijfplaats worden, krachtens het tweede lid van artikel 23 van het koninklijk besluit van 1 april 1960, beslecht door de Minister van Binnenlandse Zaken.
  Andere geschillen tussen (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) van een zelfde provincie waartoe de toepassing van de voorgaande artikelen aanleiding geeft, worden beslist door de bestendige deputatie. De (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) kunnen binnen dertig dagen na de kennisgeving bij de Raad van State in beroep komen. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Andere geschillen dan deze bedoeld in het eerste lid van dit artikel, waarin de Staat (...) of de (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) van verscheidene provincies partij zijn, worden beslecht door de Raad van State na advies van de bestendige deputatie der provincies waartoe de betrokken (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) behoren. <W. 9-7-1971, art. 13> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (Onverminderd de definitieve tenlasteneming van de kosten van de dienstverlening, bepaalt de minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort, binnen vijf werkdagen, het centrum dat voorlopig moet tussenkomen wanneer twee of meerdere O.C.M.W.'s achten niet territoriaal bevoegd te zijn om een vraag te onderzoeken.
  De Koning stelt de uitvoeringsmodaliteiten van deze bepaling vast.) <W 2002-12-24/31, art. 382, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>

  Art. 16. <W 9-7-1971, art. 14> Wanneer de ondersteunde de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode dat hem steun werd verleend, kunnen de onderstandskosten van hem teruggevorderd worden.
  Met afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, treedt (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat) een voorschot toekent op een pensioen of een andere sociale uitkering, van rechtswege en tot het bedrag van dat voorschot, in de rechten op het achterstallige die de ondersteunde kan doen gelden. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

  Art. 17. Onderstandskosten door een ((openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) gemaakt bij de uitvoering van haar wettelijke opdracht ten gunste van al dan niet behoeftige personen worden, krachtens een eigen recht, verhaald hetzij op (de ondersteunde personen) of op hen die aan deze personen onderhoud verschuldigd zijn, hetzij op hen die aansprakelijk zijn voor de verwonding of de ziekte die de onderstand noodzakelijk heeft gemaakt. <W 9-7-1971, art. 15> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Wanneer de verwonding of de ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering terzelfder tijd en voor dezelfde rechters als de publieke vordering worden ingesteld.

  Art. 18. De eis tot terugvordering van de onderstandskosten ingesteld krachtens deze wet is verjaard na verloop van één jaar te rekenen vanaf de datum van het verzenden van de staat van verschotten. (Deze verjaring kan onderbroken worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs.) <W 9-7-1971, art. 16>
  De vordering tot terugbetaling bedoeld in de artikelen 16 en 17 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
  De vordering bedoeld in artikel 17, lid 2, verjaart overeenkomstig hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.

  HOOFDSTUK III. _ Straffen.

  Art. 19. § 1. Wanneer een lid of een (personeelslid) van een ((openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) rechtstreeks of onrechtstreeks, hetzij door beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, hetzij door niet op te treden of anderszins, een behoeftige ertoe aangezet of gedwongen heeft het grondgebied van een gemeente te verlaten of aldaar te blijven, of nog zich in een gemeente te vestigen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort, de door ((het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) gemaakte kosten ten laste leggen van ((het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)), met dien verstande dat niet meer dan de tijdens één jaar verleende steun mag worden ten laste gelegd. <W 9-7-1971, art. 17> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  § 2. Dezelfde maatregel kan worden genomen tegen (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van een gemeente wanneer de in § 1 omschreven feiten werden gepleegd door de burgemeester, een lid van de gemeenteraad of een (personeelslid) van die gemeente.<W 9-7-1971, art. 17> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (§ 3. Indien een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en krachtens een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan veroordeeld wordt tot steunvernieuwing kan de minister, tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijk Integratie behoort, op basis van deze rechterlijke beslissing en het verslag van zijn inspectiedienst waaruit de stelselmatigheid van optreden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in dergelijke bevoegdheidsgeschillen blijkt, bij een met redenen omklede beslissing, na het betrokken OCMW te hebben gehoord, weigeren de kosten terug te betalen of beslissen de terugbetaling te verminderen. Die sanctie kan niet worden opgelegd indien de beslissing van het OCMW in overeenstemming is met de beslissing van een toezichthoudende overheid. Deze sanctie gaat in op datum van de hulpaanvraag en eindigt ten laatste drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing.) <W 1998-03-03/37, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 10-04-1998>
  (§ 4.) Beroep tegen de beslissing van de Minister staat open bij de Raad van State binnen dertig dagen na kennisgeving van de beslissing. <W 1998-03-03/37, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 10-04-1998>

  Art. 20. § 1. Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot duizend frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die met bedrieglijk inzicht of met het oogmerk om te schaden, onnauwkeurige opgaven verstrekt betreffende de bepaling (van ((het bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) en) van het onderstandsdomicilie of de vaststelling van de terugvorderbare kosten, waarvan sprake in deze wet. <W 9-7-1971, art. 18> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  § 2. In geval van herhaling worden de in dit artikel bepaalde straffen verdubbeld.
  § 3. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn op de in deze wet bepaalde misdrijven van toepassing.

  Art. 20bis_VLAAMS_GEWEST. [1 Het toezicht en de controle op de uitvoering van artikel 5, § 4 tot en met § 4ter, van deze wet en de uitvoeringsbesluiten van de voormelde bepalingen, worden uitgevoerd conform het decreet van 30 april 2014 houdende sociaalrechtelijk toezicht.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bijDVR 2016-03-04/12, art. 18, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2016 (BVR 2016-06-10/03, art. 36)>

  Art. 21. (opgeheven) <W 9-7-1971, art. 19>

  Art. 22. De wet van 27 november 1891 op de openbare onderstand, gewijzigd bij de wet van 19 mei 1898, de wet van 29 december 1926, het besluit van de Regent van 23 augustus 1948, de wet van 27 juni 1956 en de wet van 23 juni 1960, wordt opgeheven.

  HOOFDSTUK IV. _ Overgangsbepalingen.

  Art. 23. De kosten voor onderstand aan bepaalde personen die, krachtens artikel 2 van de wet van 27 november 1891, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, gedragen worden door (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie of door de Staat, worden verder gedragen door (dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) of door de Staat. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  De kosten van verpleging en behandeling in de verzorgingsinstellingen worden bepaald overeenkomstig het tarief vastgesteld in artikel 11 van deze wet.
  De kosten van verpleging in de bejaardentehuizen alsmede in de kinderverblijven en andere inrichtingen voor kinderen worden bepaald overeenkomstig het tarief dat periodiek wordt vastgesteld door de Minister die de openbare onderstand in zijn bevoegdheid heeft.

  Art. 24. De vorderingen ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet worden afgehandeld op de wijze en volgens de procedure bepaald bij de wet van 27 november 1891 op de openbare onderstand.

Parlementaire werkzaamheden

   Zitting 1960-1961. KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS. Parl. besch. _ Wetsontwerp, nr 703-1. Zitting 1961-1962. KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS. Parl. besch. _ Wetsontwerp, nr 288-1. _ Verslag, nr 288-2. _ Amendement, nr 288-3. Parl. Hand. _ Bespreking. Vergadering van 27-2-1962. _ Aanneming. Vergadering van 1-3-1962. SENAAT. Parl. besch. _ Ontwerp, nr 144 door de Kamer overgezonden. Zitting 1964-1965. SENAAT Parl. besch. _ Verslag, nr 193. Parl. Hand. _ Bespreking. Vergadering van 24-3-1965. _ Aanneming. Vergadering van 25-3-1965. KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS. Parl. besch. _ Geamendeerd ontwerp, nr 288-4 door de Senaat overgezonden. Parl. Hand. _ Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 31-3-1965.

Wijziging(en)